Sasha Jacobs
‘Ik ben ontzettend trots op mijn vader. Als ik aan hem denk dan schiet ik vol. Hij is mijn grote voorbeeld.’
‘Mijn vader is in 1942 gevlucht als Joodse Engelandvaarder, de dag voordat hij de Jodenster moest dragen. Hij zei: “Dat doe ik niet”. Hij had drie drijfveren waarmee hij de oorlog in ging. Allereerst was hij Jood, dus liep hij gevaar. Ten tweede vond hij wat er gebeurde onacceptabel, en wilde hij daar wat tegen doen. En ten derde wilde hij het avontuur tegemoet. Hij heeft dwars door de bezette linies heen, via Frankrijk, Spanje, Gibraltar en uiteindelijk via Curaçao en Canada Engeland bereikt. Daar is hij in het Nederlandse squadron gekomen, waar hij drie jaar van de oorlog heeft doorgebracht.’
‘Hij is daar de rest van z'n leven best wel trots op geweest. Maar mijn vader was ook een hele bescheiden man. Alleen als men hem daarop attendeerde en ernaar vroeg dan vertelde hij wel wat er gebeurd was. Hij heeft ook heel veel verdriet gehad. Over wat z’n ouders, zijn zus, zijn vrienden en alle mensen om hem heen is overkomen die hij nooit meer terug heeft gezien. Ook had hij last van een schuldcomplex.’
‘Mijn vader vertrok in 1942 uit Amsterdam en had hier al zijn familie, vrienden, vriendinnen en kennissen achtergelaten. Toen mijn vader uit Engeland terugkwam vond hij het Amsterdam van voor de oorlog niet meer terug. Hij miste z'n familie, vrienden en iedereen die weggevoerd en vermoord was. Amsterdam is nooit meer de stad geworden voor hem die hij uit zijn jeugd kende. Het was een open wond. Hij heeft zijn maatschappelijk leven dan ook verder in Rotterdam doorgebracht.’
‘Mijn vader heeft aanvankelijk de oorlog behoorlijk van zich afgeduwd, hij wilde daar niets over weten. Pas in de jaren ’80 kwam het heel erg binnen bij hem. Hij had er veel moeite mee dat hij aanvankelijk niet werd erkend als Engelandvaarder volgens de wet [Wet buitengewoon pensioen, red.]. Voor die erkenning heeft hij zich in een latere fase hard gemaakt.’
‘Wat hij gepresteerd heeft, heeft hij voor zichzelf maar ook voor een stukje mensheid gedaan. En zijn strijd, ja, die zet ik, zo voelt dat een beetje, vandaag de dag ook nog voort. Antisemitisme en haat zouden geen plaats moeten hebben in deze wereld en ik denk dat dat een erfenis is die ik samen met mijn beide broers van mijn vader heb overgenomen. Die strijd voer ik nu. Ik verplaats me naar zeventig à tachtig jaar geleden en begrijp hem dan ontzettend goed. En dan voel ik dat ik zijn zoon ben.’