top of page

Rob Zillesen

‘Als je ouder wordt en geconfronteerd wordt met familieleden die verhalen over je vader vertellen, dan ga je ook dingen vragen. Ik vind het jammer dat ik hem niet gekend heb.’

‘Mijn vader was in de oorlog Hoofd Informatie bij de sociale dienst. Dat hield in dat hij mensen bezocht die het heel slecht hadden en ervoor zorgde dat zij eten en kleding kregen. Daardoor had mijn vader de mogelijkheid om ook 's avonds over straat te gaan. Dat heeft hij gebruikt om samen met een vriend naar Radio Oranje te luisteren en inlichtingen in te winnen.’

 

‘In die tijd hadden wij aan de overkant van de straat een NSB’er wonen. Mijn vader is op een zwarte lijst gezet voor eventuele ondervraging en dat is gebeurd, om vier uur ’s nachts. Ze hebben alles onderzocht, het hele huis werd overhoop gehaald en mijn vader werd meegenomen. Zo is hij terechtgekomen in de gevangenis op de Weteringschans. Er was geen bewijsmateriaal gevonden en mijn moeder hoorde van mensen die wel eens in die gevangenis kwamen om schoon te maken, dat hij misschien zou worden vrijgelaten. Maar toen de aanslag op de beruchte SD-officier H. Oehlschläger werd gepleegd, hebben ze als represaillemaatregel 29 mannen uit de gevangenis gehaald en gefusilleerd op de Apollolaan. Onder wie mijn vader. Hij zou waarschijnlijk vrijgekomen zijn als dat niet gebeurd was.’

 

‘Ik ging 's morgens naar school en daar zagen we dat er een villa in brand stond op de hoek. Het was natuurlijk voor kinderen fantastisch om te kijken wat er aan de hand was, dus ik ging er met een paar vriendjes even kijken. Op de hoek van de Beethovenstraat en Reinier Vinkelskade werden we tegengehouden door Duitsers. De fusillade had die ochtend heel vroeg plaatsgevonden. De lijken lieten ze gewoon een dag liggen en ik wist op dat moment niet dat mijn vader daar ook bij lag.’

 

‘Die dag ben ik na school thuis op straat gaan spelen. Ik kwam de pastoor tegen bij ons in de portiek. De kerk had waarschijnlijk bericht gekregen van de Duitse autoriteiten dat mijn vader die ochtend ook gefusilleerd was. Mijn moeder kreeg dat bericht binnen van de pastoor te horen, ik was nog beneden op straat. Mijn moeder kwam gillend naar buiten toe en schreeuwde op straat ‘ze hebben mijn man vermoord, ze hebben mijn man vermoord!’. Die zin blijft m'n hele leven in m'n hoofd zitten.’

 

‘Daarna konden wij niet langer in die straat blijven wonen, omdat het te gevaarlijk was. Er was een oom in Groningen van moeders kant die een groot huis had en daar konden we terecht. Zo ben ik, en later ook mijn moeder met mijn broertje die vijf jaar jonger was, met een kindertransport van het Rode Kruis vanaf Amsterdam 's nachts naar Groningen gereden. In Groningen heb ik de bevrijding meegemaakt.’

 

‘Mijn moeder was psychisch niet meer helemaal in orde na de oorlog. Ze was manisch depressief. Als je moeder een paar weken op bed ligt dan heb je toch een grote verantwoordelijkheid voor huishoudelijk werk en zorg. Ik miste mijn vader voornamelijk op momenten dat ik eigenlijk iemand nodig had. Iemand die je bijstaat met school, met sporten.’

 

‘Toen ik met vervroegd pensioen ging, kreeg ik veel last van nachtmerries over wat er gebeurd was in de oorlog. Daarvoor had ik werk, dat was afleiding genoeg, maar toen de rust kwam, kwam het probleem. Ik kon terecht voor therapie bij Centrum ’45, waar ik twee jaar lang elke maandag kwam. Daarna ben ik gastlessen gaan geven op scholen over de oorlog. Ik vertel er mijn levensverhaal, wat ik in de oorlog heb meegemaakt en welke gevolgen de oorlog dus voor een kind kan hebben.’

 

‘Nu staat er een monument waar mijn vader herdacht wordt samen met de andere mensen die op 24 oktober 1944 gefusilleerd zijn, op de Apollolaan hoek Beethovenstraat.’

bottom of page