Ria Boxtart
‘Ik heb zo enorm veel respect voor wat hij heeft gedaan, maar het gemis blijft. Tot op deze leeftijd ben ik jaloers als ik in de tram een vader met zijn dochter zie zitten.’
‘Mijn moeder heeft nooit meer over de oorlog gepraat en ook niet over mijn vader. Zijn foto moest zelfs weg uit de kamer toen zij hertrouwde. Ik ben zelf altijd op zoek geweest naar informatie en kon eerst heel moeilijk wat vinden.
‘Later, ik was 37 jaar, toen bij een cursus Zutphen toevallig ter sprake kwam, vroeg de cursusleider mij of ik koster Boxtart kende. Toen ik dit ontkende, zei hij dat ik daar inderdaad ook te jong voor was: deze Boxtart was namelijk door de Duitsers gefusilleerd in 1945. Toen drong het tot me door dat hij het over mijn vader had. Deze man bleek bij mijn vader ondergedoken te hebben gezeten op het kerkhof. Daarna heeft een journalist mij geïnterviewd voor plaatselijke kranten in Zutphen. Daar heb ik reacties op gekregen van allerlei mensen. Zo leerde ik wat mijn vader tijdens de oorlog allemaal had gedaan.’
‘Mijn vader, Hermanus Josef Boxtart, vocht tot aan de capitulatie tegen de Duitsers en besloot na zijn thuiskomst uit krijgsgevangenschap dat er iets tegen de Duitse bezetting gedaan moest worden. Hij begon met de kleine dingen. We hebben nooit precies geweten wat, maar hij waarschuwde mensen. Toen hij later van beroep veranderde en verzekeringsagent werd, beschikte hij over een fiets en kon hij met toestemming op meer plaatsen komen. Hij ging op zoek naar veilige onderduikadressen. Later werd hij ook kerkhofbeheerder en verzorgde hij op het kerkhof schuilplaatsen voor onderduikers en wapens. Wij woonden op het kerkhof en omdat het een paar honderd meter buiten de stad lag, zag niemand wat hij deed. Mijn vader had best wel lef denk ik.’
‘De eerste keer dat mijn vader werd gearresteerd, was toen hij benzine stal bij de Duitsers. Hij is toen in het Huis van Bewaring in Zutphen terechtgekomen, en daar is hij een paar weken gevangen geweest. Een bewaker vertelde hem: als je doet alsof je hele ernstige buikpijn hebt, word je naar het ziekenhuis gebracht, en misschien zelfs geopereerd. Van daaruit zou het verzet je kunnen bevrijden. Het lukte hem om zichzelf in het ziekenhuis te krijgen, maar omdat een Duitser ter controle mee ging naar de operatiekamer hebben ze de gezonde blindedarm moeten verwijderen. Vervolgens is hij door zijn verzetsvrienden uit het ziekenhuis bevrijd. Daarna moest hij onderduiken.’
‘Toen de Canadezen half februari 1945 vlakbij Zutphen waren, is mijn vader met de fiets van Aalten naar Zutphen teruggekeerd. Toen is hij verraden. Hij werd onderweg herkend door een NSB’er en die heeft de SD-commandant gewaarschuwd. Hij werd weer gearresteerd en heeft van half februari tot 31 maart weer in dezelfde gevangenis in Zutphen gezeten. Op 31 maart, een week voordat Zutphen werd bevrijd, is hij samen met acht andere mannen gefusilleerd.’
‘Ik kreeg ook negatieve opmerkingen. Zoals: “Nou, uw vader, dát was één van de grote klootzakken die anderen in gevaar bracht. Want zij deden iets tegen de Duitsers en dan haalden de Duitsers onschuldige mensen uit hun huis. Die lafbekken durfden zich niet bekend te maken en dan werden de gijzelaars doodgeschoten.” Ik wist niet wat ik daarmee aan moest en niemand wilde met mij praten. Ik ging allerlei boeken lezen met gruwelijke details over martelingen en kampen, die niet goed voor mij waren. Later kreeg ik ook allerlei positieve verhalen te horen over mijn vader, daar was ik zo ontzettend blij mee.’
'Ik zat destijds in een soort spagaat tussen boosheid en trots. Ook had ik verdriet dat ik hem niet echt heb gekend. Ik heb een hele sterke band met hem gehad, maar ja, ik was net twee jaar oud, dus ik weet het niet meer.’
‘Ik kwam toen ik volwassen was en zelf kinderen had erachter dat mijn vader juist deed wat hij deed, omdat hij ons die vrijheid gunde. Vrijheid van meningsuiting, dat we konden doen en laten wat we wilden. Dat mensen niet vermoord hoefden te worden alleen maar omdat ze tot een bepaalde groep behoren, dat die mensen net zoveel recht van leven hadden als anderen. Waar ik nog supertrots op ben, is dat hij niet een hele bevolkingsgroep veroordeelde, maar dat hij naar de mensen keek. Want hij hielp zowel een gedeserteerde Duitse aalmoezenier als Joden die moesten onderduiken. Gewoon mensen die op de vlucht waren of ter dood veroordeeld waren en hulp nodig hadden.’
‘Na de arrestatie van mijn vader en de uithuiszetting van mijn moeder en haar twee kinderen is ons huis helemaal leeggehaald. Er was niets meer overgebleven van mijn vader, geen foto’s, geen snipper papier met zijn handschrift. Het enige dat ik vandaag de dag van mijn vader heb, is een rozenkrans. Een celgenoot van mijn vader had zijn rozenkrans geleend, maar niet kunnen teruggeven. Deze man heeft mij via het interview in de krant opgespoord, en mij de rozenkrans van mijn vader gegeven. Dit was erg emotioneel voor ons beiden.’